Medezeggenschap en onderwijs, hoeveel is genoeg?

YUR.

De Wet op de ondernemingsraden (WOR) bepaalt dat het schoolbestuur en de ondernemingsraad na overleg samen bepalen hoeveel FTE en hoeveel middelen er ter beschikking worden gesteld aan de ondernemingsraad. Maar wat nu als bestuur en ondernemingsraad er niet uitkomen? Medezeggenschap in het onderwijs, hoeveel is genoeg?

 

De wettelijke minimumnorm van de WOR bepaalt dat minimaal 60 uur per jaar beschikbaar moet zijn voor overleg en drie tot acht dagen per jaar voor scholing is. Dat zijn echter de minimale normen.

In de WOR is bepaald dat de ondernemingsraad de kantonrechter kan verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan hetgeen in WOR is bepaald. Dat betekent dat de ondernemer en de ondernemingsraad het urenbudget voor overleg en scholing moeten vaststellen, met dus het hiervoor genoemde minimum aantal uren en/of dagen.

Het uitgangspunt van de WOR is dat de ondernemer (het bestuur) en ondernemingsraad het budget gezamenlijk vaststellen. Gelet op de tekst van de WOR is het vervolgens de vraag welke beslissingsmogelijkheden de kantonrechter in deze heeft. Letterlijk gesproken kan de kantonrechter in deze niet meer dan bepalen dat de ondernemer uitvoering moet geven aan de verplichting om met de ondernemings¬raad een urenbudget vast te stellen.

In een geval dat bij de Rechtbank Den Haag speelde heeft de kantonrechter bepaald dat een letterlijke wetsuitleg te beperkt is. De kantonrechter zou partijen dan alleen terug kunnen sturen naar de onderhandelingstafel (met dan waarschijnlijk als gevolg dat men er weer niet uit zou komen). Voordat een zaak bij de rechter komt hebben partijen meestal al uitgebreid onderhandeld, maar hebben zij dus geen overeenstemming kunnen bereiken, zelfs niet na bemiddeling en advies van de bedrijfscommissie. Onder die omstandigheden hebben partijen er belang bij dat een knoop wordt doorgehakt ten aanzien van het urenbudget. Ondanks dat de wetsgeschiedenis daar eigenlijk geen ruimte voor biedt heeft de kantonrechter in dit specifieke geval geoordeeld hij bij gebreke van overeenstemming tussen partijen het urenbudget kan vaststellen.

Toetssteen bij het vaststellen van het urenbudget is de beantwoording van de vraag hoeveel tijd de ondernemingsraad in redelijkheid nodig heeft om zijn werk naar behoren te kunnen doen. Dat laatste zal zoals zo vaak in het recht afhankelijk zijn van de (alle) omstandigheden van het geval!

Een soortgelijke discussie kan spelen bij vergoeding van de kosten van een deskundige die de ondernemingsraad zou willen raadplegen in verband met de uitvoering van zijn taak. Voor het onderwijs kent bijvoorbeeld de Wet medezeggenschap scholen (Wms) een regeling voor de vergoeding van dit soort kosten. Het inschakelen van een deskundige betreft echter geen blanco cheque. Zo oordeelde de Ondernemingskamer in een specifiek geval dat die kosten niet hoefde te worden vergoed. Door het medezeggenschapsorgaan werd een kostenmelding gedaan aan het bestuur, maar die werd door het bestuur niet geaccepteerd. Door de Ondernemingskamer werd geoordeeld dat de beantwoording van de bestaande vragen ook “gewoon” intern had kunnen plaatsvinden, in plaats van meteen naar een externe deskundige te willen gaan.

De kosten van de procedure over deze vraag of die kosten vergoed moesten worden, kwamen, ondanks dat de school inhoudelijk in het gelijk werd gesteld, weer wel voor rekening van de school (overigens in dit geval niet geheel), omdat het vaste rechtspraak is dat een medezeggenschapsorgaan financieel in staat moet worden gesteld om naar de rechter te kunnen gaan als dat in de visie van het medezeggenschapsorgaan noodzakelijk is, ook als men achteraf ongelijk blijkt te hebben.

Vragen over medezeggenschap binnen het onderwijs? Neem dan contact met ons op.